Hoger aanvullend pensioen dankzij hogere minimumrente
Vanaf 1 januari 2025 stijgt het wettelijk minimumrendement voor aanvullende pensioenen van 1,75% naar 2,5%. Voor jonge werknemers is dat een goede zaak, hoe zit het voor wie al lang in dienst is?
Heel wat Belgen werken voor een werkgever waar ze een aanvullend pensioen (tweede pensioenpijler) opbouwen. Om het beleggingsrisico voor de aangeslotenen te beperken, heeft de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) een een minimale rendementsgarantie ingevoerd.
Twee momenten
Die rendementsgarantie is vooral op twee momenten van belang: als je met pensioen gaat en als je uit dienst treedt en je pensioenreserves wil overdragen naar een nieuwe werkgever.
Als de pensioeninstelling bij pensionering van een aangeslotene een aanvullend pensioen uitkeert, moet zij nagaan of het uitgekeerde bedrag niet minder bedraagt dan de wettelijke rendementsgarantie. Als aangeslotene heb je in elk geval recht op het hoogste van de twee bedragen. Als zou blijken dat het aanvullend pensioen lager ligt, dan zal de inrichter (werkgever of sectorale inrichter) dit verschil moeten bijstorten. En wanneer je als werknemer de onderneming of sector verlaat vóór je pensioenleeftijd (vb. door ontslag), wordt het bedrag van de wettelijke rendementsgarantie op dat ogenblik definitief vastgesteld. Als je jouw pensioenreserve wil overdragen naar een andere pensioeninstelling en jouw pensioenreserve bedraagt minder dan de wettelijke rendementsgarantie, dan moet jouw werkgever (of sectorale inrichter) op dat ogenblik het verschil bijpassen.
Hoeveel bedraagt die rendementsgarantie?
Aanvankelijk werd de hoogte van de rendementsgarantie in de wet zelf bepaald. De rendementsgarantie op de werknemersbijdragen bedroeg aanvankelijk 4,75% en werd in 1999 verminderd tot 3,75%. De rendementsgarantie op de werkgeversbijdragen bedroeg aanvankelijk 3,25%.
Sinds 2016 wordt de hoogte van de wettelijke rendementsgarantie niet langer in de wet zelf bepaald, maar elk jaar opnieuw berekend door de FSMA op basis van een formule. De rentevoet voor de berekening van de rendementsgarantie is daarbij gekoppeld aan de rente op staatsleningen op 10 jaar (de zogenaamde Lineaire Obligaties of OLO’s met een duurtijd van 10 jaar). Als de rente op de staatsleningen daalt, zal ook de wettelijke rendementsgarantie dalen. Omgekeerd zal de rendementsgarantie hoger liggen wanneer de rente op staatsleningen stijgt. De rendementsgarantie moet wel minstens 1,75% bedragen en mag niet hoger liggen dan 3,75%. De rentevoet voor het volgende jaar wordt elk jaar op 1 januari vastgelegd waardoor deze van jaar tot jaar kan verschillen.
Sinds 1 januari 2016 bedroeg de rendementsgarantie 1,75%. Vanaf 1 januari 2025 zal het wettelijk minimumrendement voor aanvullende pensioenen stijgen naar 2,50%.
Wie profiteert het meest van de stijging?
Door de hogere minimumrente stijgt ook het minimumkapitaal dat je als werknemer krijgt als je met pensioen gaat en wat jouw werkgever moet garanderen als je het bedrijf verlaat en je reserve overdraagt. Maar de gevolgen zullen niet voor alle werknemers dezelfde zijn. Het type pensioenplan speelt daarin een rol. Voor tak 21-groepsverzekeringen (met rendementsgarantie) is de nieuwe minimumrente in principe enkel van toepassing op nieuwe premies. Bij dat soort plannen behoudt iedere storting zijn oorspronkelijke rendementswaarborg. Stortingen sinds 2016 zullen verder opgerent worden aan 1,75%. Voor tak 23- & tak 44-groepsverzekeringen is de nieuwe minimumrente in principe van toepassing op alles.
Naast het type pensioenplan zal de impact ook verschillen naargelang de tijd dat je bij een pensioenplan aangesloten geweest bent. Een rentestijging van 1,75% naar 2,50% kan voor jongere werknemers die hun hele carrière bij dezelfde werkgever blijven, makkelijk resulteren in een verhoging van meer dan 20% van hun minimale eindkapitaal!
Bron: FSMA, AG
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier