Tine Debooseres reisblog vanuit Myanmar
Tine Deboosere trekt door Myanmar en houdt voor ons een reisblog bij. Lees en geniet mee van haar reisavonturen.
11 november – Aardebeving bij de Shan people
Het bed schommelt zacht van links naar rechts. Maar het staat met vier poten op de grond. Het is ons gebouwtje dat schommelt! Eén, twee, drie, dan is het voorbij. Op de binnenkoer staan mensen te wijzen en te lachen. Nu pas dringt het tot me door: dat moet een lichte aardschok zijn geweest. De elektriciteit is uitgevallen. De manager heeft zijn telefoon gepakt en roept: “no worries: I”ll fix it”. En tien minuten later is het gefixt.
Tot onze verbazing, want normaal ligt de elektriciteit hier voor een paar uur na elkaar uit.
En verder niets. Geen paniek, geen potjes uit de kast gevallen, geen barsten in de wanden. Het internet doet het uiteraard niet, en we hebben geen Engelstalige kranten en geen tv.
We zitten op de buiten, in Hsipaw. Daar waar in de heuvels veel ethnische minderheden leven. Straks gaan we een lange tocht maken naar een paar authentieke Shan-dorpjes. Van de Shan-people. Die leverden vroeger de koningen van Birma.
Als we in het winkeltje aan de overkant onze rijstwafels gaan kopen voor onderweg, voelen we hoe zinderend nieuw de toeristische boost hier is. De eigenaar staat te stralen en put zich om ons alles te tonen wat hij in huis heeft. Hij kent vijf woorden Engels, die hij bij elk artikel herhaalt: authentic Shan food, very good. Zijn vrouw zegt niets, maar voelt exact wat we willen, en duwt hem een plastic zak in de hand om het in te pakken. Allebei voelen ze het, en wij voelen het ook: ze gaan zaken doen dit seizoen, en alle seizoenen die volgen. En over tien jaar een grotere winkel.
We zijn net op tijd hier. In de koelkast van grotere restaurants staan de eerste blikjes coca cola. En in de elektroshop hangt een affiche: iphone ipad ipod.
Onze tocht door de dorpjes toont nu nog rijke boeren in hun traditionele werkmethodes, ossen, ploegen, dorsvlegels.
Breughel is hier ook geweest:
Maar veel boerderijen zijn vooraan al omgevormd tot winkeltjes. De kinderen schreeuwen enthousiast Goodbye, thank you, hello! Een man komt naar ons toe en vraagt: where come from? Belgium. Zijn gezicht klaart op: Kompany! Manchester United!
Onze terugweg loopt langs de spoorlijn, en daar onderaan de berm zien we armoedige woningen, schots en scheef.
Een vrouw met dochtertje wenkt ons binnen. Ze schenkt thee. Het zoontje moet met een scherp mes twee stukken meloen afsnijden, en zij beijvert zich met het klaarmaken van iets ongedefinieerds. Proeven. Johan steekt een stukje in zijn mond. En redt zo de eer. Dan roept ze haar man binnen om ons gezelschap te houden en springt op haar brommertje, beladen met plastic zakjes met iets vloeibaars. Ik denk eten. De man laat het zoontje nog meloen afsnijden. We wijzen naar zijn t-shirt: father-daughter. Jawel: Aung San Suu Khyi.
10 november – Een treinreis met extra’s
We zitten in de first class. Dat wil zeggen: hier zijn de banken bekleed en er zitten alleen toeristen op, en rijke Birmezen – lees legermensen of annexen daarvan.
Het uitschrijven van het ticket heeft een klein uur in beslag genomen. In een obscuur kamertje vol kasten met stoffige registers zaten 2 mannen. Eén had een papier voor zich met vierkantjes en nummertjes. De andere schreef – uiterst langzaam en geconcentreerd – ons paspoort over. Dan volgde een uitgebreide discussie met nummer 1. Het duurde even voor ik doorhad dat die de plaatsnummers moest bepalen. Blijkbaar een halszaak.
We hebben geluk: tegenover ons zitten twee Duitsers die een gids hebben gehuurd. Een schrander uitziende man met een rond brilletje. En die blijft maar vertellen. Het snerpende geluid dat we horen, dat zijn de remmen die worden getest. Want straks rijden we over het langste viaduct van Myanmar, nog gebouwd door de Britten in 1901. Enfin: gebouwd door Amerikanen in opdracht van de Britten, voegt hij er fijntjes aan toe. Het overspant een enorme kloof en was in zijn tijd het tweedehoogste viaduct ter wereld. I always have to pray a lot when I take this train. Dat belooft.
Terwijl onze wagon op en neer gaat als zaten we op een kermisattractie, vertelt onze gids honderduit over het leven in Myanmar. Trouwen gebeurt hier nooit voor de staat; je roept een monnik en je offert wat gaven en klaar. Als er aan de waslijn een mannen- en vrouwenbroek naast elkaar hangen gedurende meer dan 7 dagen, dan beschouwt men de dragers ervan als getrouwd. Oppassen dus waar je je was hangt.
Over de Chinezen: ze zijn hautain, kijken op iedereen neer, en kopen met hun opiumgeld alle gronden op.
Over de oorlog destijds en de wandaden van de Japanners: We are not angry. A buddhist is never angry. They will be punished in the next life.
Over homo’s en lesbiennes: it is forbidden by law. Maar ook hier geen afwijzende gevoelens, eerder medelijden. Cause and effect. Als iemand in dit leven homo is, dan wil dat zeggen dat hij in een vorige leven veel getrouwde vrouwen heeft verleid. Daarom valt hij nu op mannen.
8 november – Koloniale sporen
Deze Toyota-taxi is nog kleiner dan de vorige, maar ik klaag niet want ik zit vooraan. Vooraan zitten kost 500 Kyat meer – een halve euro. Op de achterbank Johan, en een inlandse vrouw en man die vriendelijk lachen maar geen aanstalten maken tot conversatie. Wellicht omdat ze geen Engels spreken.
We zijn op weg naar Pyin Oo Lwin, de oude zomerhoofstad van de Britten. In de koloniale tijd verhuisde de volledige administratie in de hete maanden naar dat zogenaamde Hill Station om af te koelen. Maar heuvels zijn er niet: het ligt gewoon 1000 meter hoger dan Mandalay.
Aan de rand van de stad voltrekt zich een actie die we al een paar keer hebben gezien: een soort wachthokje naast de weg met een militair, chauffeur remt, stopt militair een paar briefjes in de hand, er wordt wat familiair gedaan, chauffeur rijdt door. Telkens komt het woordje smeergeld in mijn hoofd op, maar als ik het vraag zegt de chauffeur: private road, pay. Vreemd, want nog geen kilometer later doemt een echt péage-station voor ons op. Soit, misschien heb ik teveel verbeelding.
Met het oprijden van de eerste col begint de verkeersoorlog weer. Luid toeterend achtervolgt onze chauffeur elke auto voor ons, dwingt motortjes en pick-ups ongenadig naar de kant van de weg, en steekt met nauwelijks 3 centimeter overschot grote vrachtwagens voorbij.
Twee uur later zitten we aan tafel in “Family Restaurant” in Pyin Oo Lin. We hebben 1 soep besteld, 1 vegetable chicken, en 1 mutton curry. Drie jongens komen in actie en brengen achtereenvolgens een bord papadams (flinterdun gebakken Indisch brood), 2 kommen soep, 5 kleine schaaltjes met kleurige pasta’s, een grote schotel met munt, tomaten en sla, een diep bord met een rode smurry, een schaal met groene groente die ze hier lady fingers noemen, een grotere kom met een gerecht verscholen onder eiwit, een bord met iets dat er als hersens uitziet, een bord met vegetable chicken, en rijst. Dan stopt het.
De slaschotel laten we onberoerd, want in ongecontroleerd water gewassen, de papadams eten we allemaal op, met miniscule puntjes van de hete pasta, de soep is okee, vegetable chicken ook. De hersentjes smaken niet slecht, maar na twee happen laat ik het zo. Wie weet is het iets anders.
Aan de ingang wordt er druk naar ons gewezen, en een man met twee zilveren tanden komt naar ons toe. My name is Kumar.Hij is door de restauranthouder opgevorderd om ons te onderhouden, want hij blijkt uitstekend Engels te spreken. We vragen hoe dat komt, is hij Brits? No, Tamil, Zuid-Indisch, maar hier geboren. Zijn verhaal is een kleine koloniale geschiedenis. Zijn opa is naar Pyin Oo Lwin gekomen met het Britse leger, en getrouwd met een meisje van hier. Zijn groottante langs moederskant is Nepalese. Hijzelf is gedeeltelijk door haar opgevoed, en spreekt dus naast “Bollywood English” ook Nepalees, en Tamil. Dat Britse leger heeft dus hele bevolkingsgroepen naar hier gehaald: ook nog Bengali’s en Indiërs uit alle streken. Die zijn hier
na de onafhankelijkheid gebleven, en zo heb je al die culturen hier, plus de keukens, plus de godsdiensten. Hindi, boeddhisten, christenen, moslims. Bij het laatste woord haalt hij zijn neus op. “They are different. They want everyone to become moslem”.
En heeft hij het land zien veranderen? O yes. Vijf jaar geleden was het verboden om met de toeristen te spreken, zelfs niet om hen de weg te wijzen. Alleen de hotelhouders met speciale licenties mochten dat. Maar nu is er een nieuwe richtlijn: help de toeristen! ’t Is waar, de affiches hangen overal. Warmly welcome tourist.
7 november – My brother is very lucky
We hebben ons lelijk miskeken op de afstand naar het Koninklijk paleis. Er is maar één ingang waar de toeristen binnen mogen, en die ligt helemaal aan de overkant van de kilometerlange ommuring. En ook het weer is verraderlijk. Best draaglijk van temperatuur – zo’n 30°- maar het duurt niet lang of ik voel het zweet letterlijk van me afdruipen, tot in mijn schoenen. Vochtige atmosfeer. Daarom is het land zo groen.
We zijn in Mandalay, een naam die me al doet dromen sinds ik het gedicht van Kipling las:
“On the road to Mandalay
where the flyin’- fishes play,
an’ the dawn comes up like thunder
outer China crost the Bay”
Maar de dawn is ver heen want we hebben ons overslapen, en de zon staat al hoog.
Als we de juiste ingang bereiken zien we ze voor het eerst: de militairen met geweren in aanslag. Binnen de omwalling ligt er een groot legerkamp, met alleen in het midden de reconstructie van het paleis van de koningen van Mandalay.
We lopen de brug van de slotgracht over. De eerste soldaat geeft een fluitsignaal dat er volk aankomt. Aan de overkant wijzen drie militairen ons de kassa: 10 dollar toegang. Niets fotograferen behalve het paleis. Geen haar op ons hoofd dat eraan denkt.
Het paleis valt tegen. Vijftien jaar geleden gereconstrueerd nadat het in 1945 was uitgebrand. Die heropbouw is blijkbaar snel moeten gaan: er zijn gaten in de planken vloeren, er is slordig geverfd. Het geheel ademt verval en verwaarlozing.
Take off shoes and socks please.
Koning Mindon had 8 vrouwen. Op de historische foto’s zien ze er trots en tevreden uit. Vooral koning Mindon.
Als ik de trap wil opgaan tot bij het plateau van de troon, zie ik het opschrift “Ladies not allowed”. Een jonge vrouw ligt op haar knieën voor de trap, haar man ligt een verdieping hoger in verering.
Ik kijk goedkeurend toe hoe Johan naar boven loopt en foto’s maakt.
Terug bij de ingang vegen we het ergste vuil van onze voeten. Het zal vandaag niet de laatste keer zijn.
Een jonge gast vraagt waar we naartoe gaan, have a tour? Hij somt 5 bezienswaardigheden op. Wij voegen er Mandalay Hill aan toe. Hij vraagt 1600 Khyat. Kleine 16 euro. We hebben geen zin om lang te onderhandelen. 1500 okee. Hij wenkt zijn compagnon.
Elk achter op een brommertje worden we het verkeer ingesluisd. In Vietnam was het ook zo: ogen sluiten en vertrouwen als ze luid toeterend links afslaan zonder stoppen. Iedereen doet het, iedereen wijkt naar alle kanten uit, en alles gaat goed. De hele middag volgt hetzelfde ritueel: afzetten aan de pagoda, schoenen en kousen uit, rondkijken, kousen en schoenen weer aan, pothelm op, het verkeer in.
Hoogtepunt van de dag is de zonsondergang op de top van Mandalay Hill.
Elke avond verzamelen daar de jonge monniken om hun Engels te oefenen. Het stikt er van de toeristen: Koreanen, Chinezen, Japanners, Europeanen. Ik loop naar een kaalgeschoren jongen in bruinrood, maar voor ik iets kan zeggen, neemt zijn begeleider het woord. Where do you come from? Hij is de leraar Spoken English. Na wat complimenten heen en weer over mijn en zijn Engels, geeft hij zijn leerling het teken: you can introduce yourself. ViSarRa, 20 jaar en de oudste zoon. My parents wanted to give me an education, because no school in my village. Dus hebben ze hem vanuit het noorden naar het klooster van Mandalay gebracht. Hij was toen twee jaar. Ik steek vragend twee vingers op. Yes, two years old. Hij zal de rest van zijn dagen als celibatair de teksten van de boeddha bestuderen. Voorzichtig stel ik de persoonlijke vraag: of hij de liefde van een vrouw niet zal missen? You can tell her, zegt de leraar. En ViSarRa zegt: When I was fifteen, I was secretly in love with a girl. But I must learn to contain my desire. En dan: last week I visited my family. My youngest brother is very lucky. There is a good school now in the village.
5 november – Fisherman
Onze bootman staat al te wachten. Halfzes, de zon is nog niet op. We moeten te voet het hele dorp door tot aan het riviertje. Only ten minutes. Daar liggen ze: de ranke lange scheepjes die we in alle boeken over Myanmar hebben gezien. Alleen zit er nu een motor in. Veel lawaai in de poetische mist. We zitten achter elkaar, onze bootman staat rechtop ver achter ons.
Daar waar het riviertje uitmondt in het Inle meer, doemt een silhouet op: de fisherman. Als een menselijke vogel staat hij op één been op de rand van zijn boot, met het andere omklemt hij een peddel. Ik zie een mooi gevormde bruine voet onder zijn traditionele rok, en dan de peddel die eindeloos het water lijkt in te gaan. Het is een magisch moment. Onze bootman zet de motor af. De fisherman komt op ons af, Johan heeft zijn fototoestel in de aanslag. De grote fuik gaat omhoog, het peddelbeen gestrekt de lucht in, de fisherman lacht ... in de boot zie ik nu ook zijn vrouw en kind. Alle drie kijken ze recht in de lens.
Dan steekt hij zijn hand uit voor de fooi. Met een klap is de poëzie voorbij. Het is een toeristische fisherman. Ik leer het nooit. Het zoeken naar het geld duurt eindeloos. De fisherman zucht en zegt iets tegen onze bootman. Als ik eindelijk een briefje heb gevonden, zie ik aan zijn gezicht dat het te weinig is.
Door de mist zie ik wat verder hetzelfde tafereel met andere fishermen aan andere boten. Goed georganiseerd, niet te dicht bij elkaar.
Dan gaat het full speed verder, langs de paaldorpen op teak palen, naar een boeddhabeeld in het midden van het meer. Motor af, wachten op de zonsondergang. Het water is inktzwart, en krijgt langzaam een rozige gloed. Heel hoog in de verte blinkt een pagode. De zon is er.
We zijn vertrokken voor één van de mooiste boottochten die we al hebben gemaakt. Van waterdorp naar waterdorp. De paalwoningen van de Intha people staan in lange rechte straten in het meer, met daartussen lange rijen drijvende tuinen, afgezoomd met bloemen. Tomatoes roept onze bootman. We zien meisjes hun haar wassen in het meer, vrouwen de was doen, mannen hun boten inladen.
En dan komt het... visit shop. Silver shop, cigar shop, clothes shop.Telkens worden we door stralend glimlachende meisjes opgewacht die onze boot aanmeren en ons de shop inloodsen. Het is nog moeilijker dan op het vasteland, want daar kan je tenminste buitenlopen. Hier is het wachten op de bootman en de boot. Het is nog veel te vroeg voor souvenirs.
Het lotusveld met weverij is indrukwekkend. Van de lotusstengels spinnen ze draden voor een dure stof.
De laatste shop is een gênante verrassing. Langs de uitgestalde koopwaar worden we naar achter in de shop geloodst, come come, see, take picture. Padaung women.
Er zitten 2 kinderen en 2 vrouwen te weven. Om hun nek een twintig centimeter brede halsband, die hun nek uitrekt, waardoor hun hoofd individueel lijkt te bewegen. Als ze ons zien, gaan ze rechtop zitten en poseren ze breed lachend. Een freak show. Johan neemt toch een foto, en schaamt zich.
We gaan snel naar de uitgang.
In het drijvende klooster Phaung Daw Oo Paya lijkt het wel een grote kermis. Kraampjes met eten, drinken, souvenirs, kleren, speelgoed, en veel veel afval op de grond. Een omroeper schalt door een luidspreker van erg slechte kwaliteit. Hier en daar zijn ze kramen aan het afbreken. Het jaarlijkse festival is in oktober.
Maar binnen in de pagode zitten families nog altijd gezellig op de grond te picknicken. Er wordt geroepen, gelachen, gehuild. Want een pagode is om in te logeren, te eten, en te bidden.
Dan: op naar Jumping Cat Monastery. Aan de ingang liggen drie katten te slapen. Het verhaal gaat dat een jonge monnik, om de tijd te doden tussen de gebedsdiensten in, een kat door een hoepel heeft leren springen. Dat is nu een attractie geworden. We kijken ernaar uit. Binnen voor de beelden van de boeddha lopen de katten heen en weer. Op de vier hoeken van een vierkant staan 4 grote thermossen met daarnaast kopjes, en schoteltjes met nootjes. Pal in het midden zit een kat. Zou dat de scène zijn? Een vrouw steekt uitnodigend een kopje naar me uit: please, drink, hot. We are from Yangon. Dan roept ze haar dochtertje, en ik begrijp: tijd voor Engelse les. What is your name? Het kind heeft er duidelijk geen zin in. De papa komt er ook bij staan, met fototoestel. Een paar aanmanende woorden, en het meisje begint: My name, eight years old, my older sister. Ik maak er snel een eind aan en feliciteer haar met haar Engels. De ouders nemen tevreden afscheid.
De kat is uit het midden verdwenen. Ik zie hoe een vrouw geld geeft aan een oude monnik. Dat zal voor de kattenshow zijn, ik neem ook een briefje klaar. Een jonge monnik komt op me af en vraagt waar ik vandaan kom. Belgium kennen ze meestal. Brussels, Europe. Many tourists are coming, zegt hij, the country is more open. Dat is eerste keer dat een Birmees er spontaan over begint. Ik haal mijn geld boven en vraag: and when is your cat jumping?Hij lacht: we have stopped this two years ago. Too many people.Pech.
3 november – 8700 boeddhas
My name Tamshé, two children one son, one daughter, zegt onze chauffeur trots.Zijn dochter gaat naar de University, want ze wil gaan werken voor een private bank. Het optimisme straalt van hem af. We zijn op weg naar Pindaya, de Shwe Oo Min Pagoda. Tweeënhalf uur verder, want het is een bumpy road. De koppeling van de Toyota Corona schiet geregeld uit de haak en de passagierszetel leunt te ver naar achter. Maar hij rijdt. Het landschap lijkt wel dat van Midden-Frankrijk, met zacht glooiende velden, geel, groen, soorten van bruin. Dit is farmers land. We passeren allerlei voertuigen, afgeladen vol met landwerkers.
Traktoren, pick-ups, minibusjes, volgestouwd met vooral vrouwen met oranje doeken op hun hoofd. Die zijn op weg naar de velden. Be-hao people zegt Tamshé, terwijl hij hen luid toeterend voorbijsteekt.
Geen sinecure: zijn stuur staat rechts, en de wagens rijden rechts. Een vreemd half overblijfsel van koloniale tijden.
Van wat hij verder vertelt, begrijpen we niet veel. Hij wijst naar een veld: shoekesking, en maakt een gebaar naar zijn mond. Shoeke in tea. Nu heb ik het: sugarcane.
De Shwe Oo Min Pagoda ligt tegen de berg gevleid, een gigantische overdekte trappengalerij slingert zich naar omhoog. Aan de ingang, twee bussen, veel chauffeurs met privé-auto’s en een paar rijen motors. Allemaal wachtend om toeristen terug te brengen.
We zetten onze schoenen naast de massa flipflops aan de ingang, en worden door een monnik met de lift naar boven op de rots gebracht. Even later vergeet ik dat ik op blote voeten in een grot aan het lopen ben. Vergulde boeddhabeelden kijken me aan, kriskras op, naast en door elkaar gezet, grote, kleine, met zijde bedekt, met parasol erboven, een reuzachtig doolhof van rijen, naar omhoog, omlaag, plots doodlopend.
Drie jonge monnikjes lopen ons giechelend voorbij, ze spelen verstoppertje. Verderop wijst een monnik ons naar een gat vlak boven de grond: meditation cave. Op handen en voeten kruipen we erin, en weer kijken rijen boeddha’s ons aan, kleine deze keer.
8700 zegt onze Lonely Planet, het zullen er meer zijn. Als we de ingang teruggevonden hebben, zie ik twee grote panelen hangen, één in het Birmees, één in het Engels. De teksten zetten me meteen op mijn plaats. Van de 43 soorten met geest begiftigde wezens, is de mens er slechts 1. Je kan opklimmen in de rangorde door het goede te doen. Er zijn 4 soorten hel. Je gaat naar de hel door teveel woede, of het uit woede stukslaan van een boeddha beeld. Als je het per ongeluk omstoot is het minder erg.
Op de terugweg naar het hotel, valt de schemering sneller dan verwacht. Het wordt een helse rit op die onverlichte weg met opnieuw volgestouwde pick-ups, maar ook grote vrachtwagens die luid toeterend aan komen rijden. Hun koplampen zijn allesverblindend. Plots stopt Tamshé abrupt. Accident zegt hij. We zien alleen twee motorrijders naast een kleine wagen staan. Waarom steekt hij ze niet voorbij? Maar hij weigert. We wachten tot ze eindelijk weggereden zijn. Dan snap ik het: hij heeft geen toerist-vergunning.
PS We merken nu dat het letterlijk UREN duurt om filmpje, foto of tekst op te laden. Geen idee of dat in een andere stad beter gaat.
We proberen volgende keer eventueel gewoon via de mail iets te sturen. Maar ook dat kan moeilijk zijn. Tot later! Het gaat ons overigens uitstekend hier!
4 november – Land in stroomversnelling – behalve het internet
Nooit meegemaakt: we klimmen uit het vliegtuig op het luchthaventje van Heho, en moeten ons uit de voeten maken voor de hete luchtstroom van de straalmotoren. We zien een stapeltje bagage naar buiten geduwd worden, geen tijd om te wachten, want het toestel moet doorvliegen naar Mandalay.
Even later staan we, bagage incluis, te onderhandelen voor een taxi naar het toeristenstadje Nyaungswhe.
Het is relatief fris, het gevoel van een warme vochtige Belgische zomer. De eerste guesthouses zijn volgeboekt, maar voor 18 dollar per nacht krijgen we een simpel maar proper onderkomen in het Inle Hotel. Eerste indruk: de prijzen zijn gestegen sinds vorig jaar (onze Lonely Planet is van 2011). Twee: hier wordt in ijltempo een toeristische industrie ontplooid: overal kleine Travel Agencies, prive-autoos en motortjes die toeristen vervoeren, hier en daar een bus. En hotels in opbouw. Dat duurt hier geen twee jaar meer en het is full blast.
In het guesthouse: de volledige familie aan het werk met een attitude eigen aan een gastvrij volk: smiling, behulpzaam, bescheiden. Engels moeilijk te begrijpen. Johan laat er geen gras over groeien : voor morgen een auto besteld naar de grotten van Shwe Oo Min in Pindaya.
Maar eerst veel en lang slapen. Op ons kamertje vinden we maar 2 stopcontacten, en na een paar minuten werkt er niks: onze elektrische oplader van het mimi computertje niet, het machientje tegen de muggen niet. No generator, zegt de jongen van het guesthouse, government cut electricity. Dat is geleden sinds we in Indie zaten – en misschien binnenkort ook in Belgie ;-0
Het goeie nieuws is: ze hebben internet. But very very slow, zegt de jongen. In de mooie kamer, naast het huisaltaar, hangt de foto van Aung San Suu Kyi.
We kruipen onder ons muskietennet en slapen de slaap der jetlaggers.
2 november – Op weg naar de jetlag
Het vliegtuig van Thai Airlines schokt en schudt en brengt een onheilspellend gedruis voort. Maar de beenruimte en de breedte van de zetels valt mee. Naast mij zit een exotische jonge vrouw, ze wil weten of we naar Thailand gaan. Ze woont in Bangkok, en komt terug van een vakantie bij haar grootouders in België. Haar vader is Franstalige Brusselaar, haar moeder Thaise. Ze reist alleen sinds haar 9 jaar en ze wil business gaan studeren aan de universiteit van Bangkok. Op haar school zit bijna in elke klas een ladyboy zegt ze, en ze lacht gegeneerd, en of ik weet wat dat is? Van die jongens die zich laten veranderen in meisje.
Als ik vraag wat ze daarvan vindt, zegt ze: vervelend, want alle dikke jongens zijn straight. En als je dan ‘ns een slanke knapperd ontmoet, blijkt hij een ladyboy te zijn.
Dan zet ze haar koptelefoon op en luistert voort naar haar muziek.
Na aankomst, schuiven we, stevig gejetlagd, aan bij de pascontrole. Voor ons een groep Britse 70-plussers die eruit zien alsof ze nog even hun oude kolonie gaan inspecteren. In de rij ernaast 3 vrouwen van mijn leeftijd die samen reizen. Ze zien er zelfverzekerd en happy uit.
In de luchthaven wijst niets erop dat we in een militair regime zijn geland. Zo goed als geen uniformen, extreem vriendelijk personeel. In een souvenirwinkeltje verkopen ze badges met het gezicht van Aung San Suu Kyi. Maar een foto nemen durf ik nog niet. Ik zie een paar vrouwen met gele strepen op hun gezicht – zijn die verbrand? Als ik beter kijk, zie ik dat het verf is, een kenteken van hun afkomst? Dat moet ik ‘ns navragen. Veel mannen dragen van die typische rokken, bij elkaar geknoopt op hun buik.
We wisselen wat dollars in een dik pak kyat – 170.000 kyat voor 200 dollar. Nu wachten op de volgende vlucht. Domestic deze keer, naar Heho bij het Inle meer. De luchthaven is in een oud gebouw om de hoek. Ook hier iedereen supervriendelijk. Inchecken doen ze met drie. Eén controleert het paspoort, één schrijft het ticketje voor de bagage, en een jongen hangt het met een elastiekje aan onze pakken. Als dat maar goedkomt!
1 november – Life line
Vanochtend gaat het opeens heel snel. Ik bedwing een opstoot van hypochondrie: heb ik al die medicijndoosjes wel ingepakt? Waar zijn mijn oordopjes voor in het vliegtuig? En mijn neusspray? Alles weer uitpakken, zoeken, alles zat erin.
En waar is Moika, onze kat? Stel je voor dat ze in een kast is gekropen, wij vertrekken .....
maar daar komt ze aangedribbeld, en blijft wantrouwig staan snuffelen aan onze bagage.
God zij geloofd voor Eddy, onze buurman die haar eten zal komen geven.
Voor de planten heb ik in de badkamer een constructie opgezet met communicerende vaten.
De taxi die ons naar het station moet brengen, is 10 minuten te vroeg. Vandaag rijdt er tussen 7u18 en 9u43 geen enkele bus, dus we moeten wel.
1 november 2012 – Even kennismaken
Het is begonnen als een grap: “Je gaat nu zelf toch bloggen op reis?”. Op de Vrt had ik net Emma begeleid, de allereerste Vlaamse telenovelle. Alle personages hadden een blog, en we hadden filmpjes gemaakt voor op het net. Het was 2007 en we hadden nog geen Facebook. Op een paar maanden tijd was ik van internetdummy tot half verslaafde geëvolueerd.
Dus: reisbloggen, waarom niet? Vooral omdat ik samen met Johan, mijn partner, een half jaar loopbaanonderbreking had gepland om te reizen. China, Tibet, Nepal, India en Nieuw-Zeeland. Johan maakte de foto’s, ik met mijn gsm korte filmpjes en ik vertelde het verhaal.
Sindsdien is bloggen een vanzelfsprekend deel van elke reis.
Hoewel: deze keer wordt het moeilijk, want Myanmar staat niet bepaald bekend om zijn vele internetcafés. Onze Lonely Planet zegt dat ze alleen in dure hotels wifi hebben. En wij zijn budgetreizigers.
En waarom Myanmar? We willen het land zien voor het overspoeld is door het massatoerisme. We vliegen via Bangkok naar de hoofstad Yangon, en meteen door naar het Inle Lake.
Mandalay is onze volgende bestemming. Dan wordt het bus en trein naar Hsipaw, over het spectaculaire Gokteik-spoorwegviaduct. En onderweg op bezoek gaan bij een paar ethnische minderheden. We willen ook naar de grote vlakte van Bagan met haar 3000 tempels.
Maar we zien wel. Elke reis heeft haar verrassingen. Ik ben benieuwd naar hoe ze daar leven, naar het lot van de vrouwen, naar de ongerepte natuur.
En gelukkig staat de grens met Bangladesh niet op ons reisschema, want daar zijn een paar dagen geleden opnieuw onlusten uitgebroken.
O ja, nog even voorstellen: ik werk bij de Vrt. De eerste jaren als journaliste bij de radio, later bij de televisie voor Ombudsjan, nog later bij fictie-producties. Misschien kent u mijn alter ego Ellie Vranken, de buurvrouw, in Thuis. Momenteel ben ik eindredactrice van Memotv op Canvas. Aangename kennismaking.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier