Insuline toedienen
Insuline kan op verschillende manieren worden toegediend, zoals met een injectiespuit, een injectiepen, een jet-injector of een insulinepomp.
Diabetes of suikerziekte gaat gepaard met een te hoog bloedglucose(suiker)gehalte in de bloedsomloop. Veel mensen met diabetes gebruiken insuline om hun bloedsuiker op een normaal, gezond peil te houden. Insuline kan op verschillende manieren worden toegediend, zoals met een injectiespuit, een injectiepen, een jet-injector of een insulinepomp.
Injectiespuiten worden voor het toedienen van insuline tegenwoordig vrijwel alleen in ziekenhuizen gebruikt. Bij gebruik van een spuit wordt insuline uit een flaconnetje opgezogen en in het onderhuidse weefsel geïnjecteerd. De spuit wordt afgevoerd in een speciale prikbestendige plastic afvalcontainer voor scherpe voorwerpen. In een injectiepen zit een verwisselbare voorgevulde insulinepatroon. Voor op de pen wordt een klein naaldje gezet en met de dop van de pen stel je de dosis in. Bij een jet-injector wordt voor het injecteren van insuline geen naald gebruikt. In plaats daarvan wordt onder hoge druk een heel dun straaltje insuline door de huid gespoten.
Bij al deze methoden kan de insuline in verschillende lichaamsdelen worden toegediend, zoals een dijbeen, een van de billen, de onderbuik of een bovenarm. Meestal wordt insuline in meerdere doses per dag geïnjecteerd. Een insulinepomp geeft echter voortdurend insuline af en wordt buiten het lichaam gedragen, bijvoorbeeld aan de broekriem of in een broekzak. Met een insulinepomp heeft de patiënt een veel betere beheersing van de bloedglucosewaarden.
Ongeacht welke methode wordt gebruikt, is het van belang dat iemand met diabetes zijn/haar bloedsuikergehalte 3 tot 4 maal per dag controleert.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier