Hoe omgaan met je schuldgevoel als je ouders naar het rusthuis moeten
Heb ik wel voldoende moeite gedaan om hen thuis te verzorgen? Komen ze goed terecht? Die vragen steken al snel de kop op wanneer je ouders naar een woon-zorgcentrum verhuizen. Maar is dat schuldgevoel terecht?
Ik ga nooit van mijn leven naar een rusthuis! Je zal niet de eerste zoon of dochter zijn die deze woorden uit de mond van zijn of haar ouders hoort én die wens ook graag helpt verwezenlijken. Omdat ook de overheid volop inzet op zo lang mogelijk thuis wonen, kunnen je ouders beroep doen op thuiszorgdiensten, en heb jij, als mantelzorger recht op mantelzorgverlof en een mantelzorgpremie. Veel ouderen kunnen door die hulp ook effectief veel langer thuis wonen. Slechts 6% van de 65-plussers verblijft in een woon-zorgcentrum (een op de zes van de 80-plussers). De dag dat jij je ouder(s) in een woon-zorgcentrum installeert, gaat dan ook niet zelden gepaard met een schuldgevoel, omdat je niet langer voor hen kan zorgen.
Het zorgen stopt niet wanneer moeder of vader naar een woon-zorgcentrum moet verhuizen.
Veranderende maatschappij
De meeste bewoners van een woon-zorgcentrum zijn erg zwaar zorgbehoevend. Ze hebben 24/7 zorg nodig. Ze komen vaak in het WZC terecht na een crisissituatie of een ziekenhuisopname. Of omdat de mantelzorger die intensieve zorg onmogelijk nog kan bolwerken. “De grens van elke mantelzorger ligt op een ander punt. Ze is afhankelijk van je thuissituatie, je netwerk, je draagkracht, maar ook van je eigen levensverhaal en de zorg die je al aan anderen hebt gegeven. Toch merk ik dat de beslissing om de zorg aan een woon-zorgcentrum over te laten bij veel families gepaard gaat met schuldgevoelens”, stelt ouderenpsycholoog Sien Duquennoy vast. Zij begeleidt ouderen en hun families bij de Woon-zorgcentra van de Stad Gent.
Ook Anja Declercq, hoogleraar en onderzoeker bij het centrum voor zorg- onderzoek en -consultancy LUCAS, wil mantelzorgers geen schuldgevoel aanpraten. “Steeds meer ouderen willen zelfs niet dat hun kinderen voor hen blijven zorgen. Omdat ze zelf lang mantelzorger zijn geweest. En er zijn ook steeds minder kinderen die zo intensief voor hun ouders kunnen zorgen. De meeste werken nog, sommige hebben nog kinderen thuis en een druk gezinsleven, of wonen niet meer in de buurt. In nieuw samengestelde gezinnen zijn er misschien stiefouders in het spel, waar je ook voor wil zorgen. Het wordt complexer.”
Blijven zorgen
Mantelzorgers die veel voor iemand hebben gezorgd, hebben het gevoel dat ze hun dierbare aan hun lot overlaten in het WZC. “Ze geloven dat enkel zij de beste zorg kunnen geven. En wij kunnen dat niet ontkrachten. In het woon-zorgcentrum waar ik werk, wonen 135 mensen. We kunnen hen niet één op één begeleiden, zoals thuis vaak wel het geval was”, zegt Sien Duquennoy. “Maar het zorgen voor stopt niet wanneer je moeder of vader naar een woon-zorgcentrum verhuist. Je kan met het zorgteam overleggen hoe je kan helpen in de zorg. Misschien wil je helpen bij het ochtendritueel of bij het eten.”
Anderzijds biedt verhuizen naar een WZC de mantelzorger ook de mogelijkheid om weer op adem te komen. Om die hobby die wat ondergesneeuwd was, de vriendschappen die je door tijdgebrek en vermoeidheid verwaarloosde, weer op te nemen. “Zelfzorg is heel belangrijk”, zegt Sien Duquennoy. “Sommige mantelzorgers – vooral de partners – komen dagelijks langs. Wij laten hen goed verstaan dat dat niet van hen verwacht wordt. We raden hen zelfs aan om minstens één dag in de week voor zichzelf te nemen. Want vaak zijn het die mensen die thuis nog het huishouden doen en de was van de bewoner meenemen.”
Sylvie (59): Ik heb het gevoel het slechte kind te zijn
Na twee jaar thuiszorg, zijn mijn ouders in een woon-zorgcentrum terecht gekomen. Mijn vader met een ambulance, na een spoedopname in het ziekenhuis. Een klassieker. Hoewel dit me veel verdriet heeft gedaan, heb ik me nooit schuldig gevoeld over deze beslissing, de enige optie die toen overbleef. Het schuldgevoel kwam wat later. In de eerste plaats door hoe anderen ertegenaan keken, hoe goedbedoeld ook. ‘Maar ze waren toch nog in goede doen?’ Ja, maar we hadden inderdaad nooit met een woord over de meest dramatische periodes gerept, tegen niemand. ‘Vergeet niet hen geregeld te bellen.’ Alsof ik niet elke dag bel. ‘Sylvie,we hebben je al lang niet meer gezien.’ Wel neen, ik kom niet langs op vaste dagen, het werk weet je wel... en ik ben zelf ook ziek geweest. Altijd dat gevoel het slechte kind te zijn.
Ik voel me ook schuldig dat ik niet genoeg voor hen doe. ‘Die meneer daar, zijn dochter komt elke dag.’ Ik doe wat ik kan, maar ik voel me vooral schuldig omdat ik geërgerd ben, omdat ik revolteer tegen de angsten van het stokoud worden, omdat mijn ouders niet meer zijn wie ze vroeger waren. Ik voel me schuldig omdat ik te weinig geduld heb wanneer ik, tussen twee afspraken door en de dagelijkse files, even binnenspring. En ik, ja da’s waar, iets vergeten meebrengen ben. Schuldig ook omdat ik soms zou willen ontsnappen aan dat alles...
Bron van informatie
Ook in het rusthuis blijf je als familie dus heel belangrijk voor de ouderen. Je vormt een belangrijke schakel in de communicatie met het zorgpersoneel. Je ouder is immers erg afhankelijk van de zorg in het WZC. Dat leidt er soms toe dat je moeder, die normaal geen blad voor de mond neemt, niet durft zeggen dat ze ’s avonds liever thee drinkt dan koffie. “Ouderen zijn soms angstig voor represailles van het zorgpersoneel. Als je ouder niet durft zeggen wat hem dwars zit, is het goed dat jij als kind dit doet. Als een soort buffer. Jij bent niet afhankelijk van de zorg. Jij kan misschien makkelijker onaangename boodschappen overbrengen.”
Soms ontstaat er een conflict tussen wat een bewoner zegt en wat het woon-zorgcentrum ervaart. Papa klaagt tegen jou steen en been over alles wat er mis loopt, terwijl de verpleging je vader net ervaart als een erg vrolijke en tevreden man. “Het kan zijn dat je vader overdrijft en op die manier aandacht vraagt van zijn kinderen. Maar het kan evengoed zijn dat hij er niet over durft te praten met het personeel. Het is dan belangrijk dit met alle partijen te bespreken”, zegt Sien Duquennoy.
Maar ook om het thuisgevoel voor je ouder(s) te vergroten, speel jij als familie een belangrijke rol. “We zijn realistisch: het is hier niet zoals thuis. Maar we proberen dat wel zo goed mogelijk te benaderen door persoonlijke spullen toe te laten en in de mate van het mogelijke rekening te houden met de gewoonten van je ouders. Als je vader of moeder zelf niet goed kan aangeven wat hij/zij graag deed thuis, dan vorm jij als kind een goeie bron van informatie. Praat erover. Is je moeder het gewend om tafelbier te drinken bij het avondeten, dan moet dat in het woon-zorgcentrum ook kunnen.”
Thuis in het rusthuis
Op dat thuisgevoel scoren de woon-zorgcentra in Vlaanderen en Brussel trouwens opvallend goed. Dat blijkt uit onderzoek naar de kwaliteit van leven in woon-zorgcentra, waar ook Anja Declercq aan meewerkte. “Ten opzichte van andere landen voelen onze bewoners zich opvallend thuis in het woon-zorgcentrum waar ze verblijven. Dat draagt bij aan hun welgevoelen. Je ziet zelfs dat familieleden na het overlijden van hun dierbare als vrijwilliger aan de slag gaan in het woon-zorgcentrum. Ook zij voelen zich blijkbaar welkom.”
Andere aspecten waar de WZC goed op scoren zijn de kwaliteit van de zorg, de privacy, veiligheid, respect voor de bewoners en de mate van autonomie. “Globaal genomen doen onze woon-zorgcentra het behoorlijk goed. Mensen hebben nog het beeld van de rusthuizen van begin jaren 90, toen je nog met twee of zelfs met vier op een kamer lag. Dat beeld klopt niet meer. Nu spreekt men van een woonzorgcentrum: de bewoners zijn er thuis en het personeel is er om voor hen te zorgen. Woon-zorgcentra proberen echt wel mee te evolueren met de maatschappij. Al gaat dat – toegegeven – niet altijd voldoende snel.” Zo worden WZC steeds vaker in de dorpskern gebouwd en zetten ze initiatieven op met scholen, sport- en cultuurverenigingen in de buurt. Sommige woonzorgcentra geven bewoners en hun familie meer inspraak in de organisatie van de zorg. Of de zorg wordt in kleinere leefgroepen georganiseerd om het thuisgevoel te vergroten.
Als kind vorm je een belangrijke schakel in de communicatie tussen je ouder en het zorgpersoneel.
“Er zijn zeker pijnpunten die de woon-zorgcentra moeten aanpakken. Maar uit het onderzoek blijkt vooral dat, eens de bewoners in het woon-zorgcentrum verblijven, ze er graag zijn.” Dat hoort Sien Duquennoy ook vaak in de praktijk: “Het is voor veel familieleden een hele moeilijke beslissing, die gepaard gaat met schuldgevoelens. Maar achteraf hoor ik vaak: had ik het maar eerder gedaan.”
Praat er op tijd over
Op tijd het gesprek aangaan over de laatste levensfase loont, zowel voor diegene die moet verhuizen als voor de familie. “Ik merk een gigantisch verschil tussen mensen die zelf hebben gekozen om te verhuizen en bewoners bij wie het plots en/of buiten hun weten om werd beslist”, zegt ouderenpsycholoog Sien Duquennoy. “Wie mee kan beslissen, past zich veel sneller aan, omdat men zich mentaal heeft kunnen voorbereiden. Anja Declerq, hoogleraar en onderzoeker bij het centrum voor zorgonderzoek en -consultancy LUCAS: “Heel vaak gebeurt een verhuis na een crisismoment. Dan wordt vader of moeder holderdebolder ergens ondergebracht. De mantelzorgers voelen zich schuldig omdat zij die beslissing genomen hebben. Als je de verhuis al samen bespreekt wanneer het wat slechter begint te gaan of wanneer de diagnose alzheimer is gevallen, kan je heel bewust kiezen voor het woon-zorgcentrum dat het best bij je ouder past. Want de visie en organisatie van woon-zorgcentra kan fel verschillen van elkaar. Wil papa een grote kamer omdat hij graag alleen is of wil hij net aangename gemeenschappelijke ruimtes? Vindt moeder dieren belangrijk? Willen je ouders in hun thuisgemeente blijven of dicht bij hun kinderen en kleinkinderen wonen?... Als je hier vooraf samen over praat, heeft iedereen er een beter gevoel bij mooht er zich toch plots een crisissituatie voordoen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier