Dan toch maar een grondige pensioenhervorming?
Sommige deskundigen zien maar één oplossing voor het pensioenprobleem: onze drie stelsels versmelten tot één enkel en dat grondig hervormen.
Dat het debat ten gronde moet worden gevoerd en wel nú, vinden ook macro-econoom Mark Scholliers en professor emeritus economie en specialist openbare financiën Jef Vuchelen (beiden VUB). In hun meest recente boek leggen ze in tien stellingen uit waarom ons pensioen op drijfzand is gebouwd en schuiven ze een voor hen duurzame oplossing naar voor.
Uit de sociale zekerheid
Vandaag zijn de pensioenen een piramidespel met faliekante afloop, menen de economen: één gepensioneerde wordt nu nog gefinancierd door 2,12 actieven maar tegen 2060 zullen dat nog maar 1,63 actieven zijn. Ons repartitiestelsel kan echter maar overleven als er voldoende draagkracht is. De overheid kan niet eindeloos blijven bijpassen. Daarom moeten de pensioenen uit de sociale zekerheid worden gelicht, vinden Scholliers en Vuchelen. De sociale zekerheid dient om risico’s te financieren waarvan je hoopt dat ze je nooit zullen overkomen: werkloosheid, ziekte. Het pensioen is geen risico maar een nieuwe levensfase. Het pensioenbeleid moet daarom onderdeel zijn van het arbeidsmarktbeleid en niet van de sociale zekerheid. Daarom mogen we ons evenmin blindstaren op de pensioenleeftijd, maar moeten we focussen op het aantal gewerkte jaren.
Dat deed ook de Commissie Pensioenhervorming toen ze in 2014 een puntenstelsel naar voor schoof: wie actief is verwerft pensioenpunten, die op het einde van de loopbaan worden omgezet in een pensioen. Het is aan de overheid om aan één pensioenpunt een waarde toe te kennen én dat bedrag ook te kunnen bijsturen zodat ze een heus pensioenbeleid kan voeren. Een interessante stelling, vinden Scholliers en Vuchelen, alleen jammer dat op deze hervorming die de overheid graag tegen 2030 wil doorvoeren, nooit concrete cijfers werden geplakt. Dat zorgt voor onrust bij de mensen: de pensioenen gaan veranderen, maar niemand kent de gevolgen.
Kapitalisatie
Zelf zijn Scholliers en Vuchelen voorstander van een kapitalisatiestelsel, waarbij elkeen een reserve opbouwt voor zijn eigen pensioen. Maar met een schone lei beginnen is politieke zelfmoord, weten ook deze economen. Geen enkele generatie zal dubbel willen betalen: voor de pensioenen uit het oude systeem én voor de opbouw van het eigen toekomstige pensioen. Er moet dus een alternatief worden gezocht dat zekerheid biedt en de pensioenrechten uit het verleden deels vrijwaart. Niet volledig want dat is onbetaalbaar. Iedereen zal moeten inleveren.
De ingrepen moeten ook duurzaam zijn. Daarom moet een nieuw pensioenstelsel onafhankelijk zijn van je statuut: voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren moeten dezelfde pensioenregels, bijdragen en uitkeringen gelden. Dat betekent dat de overheid voortaan pensioenbijdragen zal moeten betalen en lonen die marktconform zijn. Een toekomstgericht pensioenstelsel moet verder ook persoonsgebonden zijn en niet afhangen van je gezinssituatie. Een koppel, getrouwd of samenwonend, met of zonder kinderen, moet een pensioen ontvangen als twee afzonderlijke personen.
Basis- plus aanvullend pensioen
Scholliers en Vuchelen willen het nieuwe pensioenstelsel ook louter arbeidsgebonden houden. We moeten door voldoende beroepsactiviteit zelf zoveel mogelijk instaan voor onze oude dag. Wie onvoldoende of niet heeft gewerkt, doet meestal al voor zijn pensionering een beroep op een uitkering via de sociale zekerheid en dat moet na de pensioenleeftijd zo blijven.
Een pensioen zou dan uit twee delen bestaan, waar de auteurs ook bedragen op plakken: een wettelijk basispensioen van € 1.000, voor iedereen gelijk en waar net als nu de solidariteit speelt, en een verplicht aanvullend pensioen van € 500, op basis van kapitalisatie. Alles jaarlijks aangepast aan de inflatie. Dat eenvoudige systeem zou veel werknemers en zelfstandigen een stuk meer pensioen opleveren dan nu en meteen ook administratief een enorme besparing inhouden, voegen de economen er fijntjes aan toe. Maar het betekent ook dat de pensioenbijdragen een stuk naar omhoog zullen moeten, tot minimum 20% van het loon. Daarbovenop kunnen werknemers en werkgevers dan een bijkomend aanvullend pensioen regelen (de huidige groepsverzekering) waar de overheid niet in tussenkomt. En bijkomend kunnen mensen uiteraard een persoonlijk spaarpotje aanleggen voor later.
De erfenis uit het verleden kan je niet zomaar van tafel vegen, beseffen beide auteurs. Daarom stellen ze voor het nieuwe pensioenstelsel geleidelijk in te voeren, vanaf 18 jaar voor wie nu tot de arbeidsmarkt toetreedt. Voor de huidige actieven zou alles bij het oude blijven. De overgang zal dus tijd vergen: gemiddeld drie generaties of zo’n 80 jaar. Daarom moet er nú mee gestart worden.
€ 97,13 per maand, 47 jaar lang
Scholliers en Vuchelen berekenden ook hoe we onze eigen boontjes kunnen doppen. Ze vertrekken van € 1.000 basispensioen, aangevuld met € 500 aanvullend pensioen via kapitalisatie of €6.000 per jaar. Om dat aanvullend pensioen te financieren moet je, wanneer je op 67 jaar op pensioen gaat en nog 20 jaar leeft (zes jaar meer dan de levensverwachting nu) een bedrag van € 120.000 bijeen sparen. Laat daar een inflatie van 3,4% op los (het gemiddelde sinds 1948) dan moet de opbrengst van wat je belegt via kapitalisatie rond de 3% per jaar liggen. Met de lage rente lijkt dat vandaag veel, maar beduidend minder dan wat beleggingen sinds 1948 hebben gepresteerd. Concreet betekent dit dat wie op 20 start met deze vorm van pensioenopbouw en dit tot 67 volhoudt (47 jaar) elke maand € 97,13 opzij moet zetten of € 54.781 in totaal (€ 97,13 x 12 maanden x 47 jaar) om aan € 120.000 te komen, kosten en belastingen op beleggingen niet meegerekend. En dat is volgens Scholliers en Vuchelen voor wie werkt een haalbaar bedrag.
Het Grote Pensioenbedrog — Mark Scholliers en Jef Vuchelen — Van Halewyck — €24,95 — isbn 9789461314949
In hetzelfde dossier
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier